EVEN SNEL BEWEGEN ALS EEN PLANT
Als je heel goed je best doet en je er rustig voor gaat zitten lukt het toch niet. Je kan een plant niet zien groeien. Een plant beweegt maar je kan het niet zien. Misschien als je je ogen een uur dicht houdt en je onthoudt goed wat je hebt gezien en je doet je ogen weer open kan je verschil zien.
Mijn tuin is niet groot. Je kan je er maar op één manier in. Door de tuindeur. Er is geen achterom. Het is een tuin zonder gras. Op de grond liggen grauwgele tegels afgewisseld met roodstenen klinkers. Er staan planten in de tuin. Een Japanse kers, een appelboom, een gewone Laurier, diverse Hortensia's, een klimop en een Japanse Esdoorn.  Aan de planten zitten knoppen. Maar geen blaadjes. Alles is bruin. De aarde is bruin, de takken zijn bruin en de knoppen die aan de takken zitten zijn bruin. Het is een saaie tuin.
Binnen in mij beweegt het maar ik sta stil. Ik sta naast een plant in mijn tuin. Is mijn tuin minder saai geworden nu ik er in sta? Ik word plant met de planten. Ik beweeg net zo langzaam als een plant. Maar ik zie er niet uit als een plant. Ik heb mijn winterjas aan. De buren kunnen het verschil zien tussen mij en een plant. Zou ik er in mijn blootje meer of minder als een plant uit zien? Kunnen planten het koud hebben? Lijkt mijn huid op de schors van een boom? Ik denk aan de plant die naast me staat. Planten staan, ze liggen of zitten nooit. Ze klimmen soms.

KAMERPLANT
Wat verandert er in de keuken van mijn schoonmoeder als ik ik zwijgend in een hoek sta? Met mijn ogen dicht. Mijn hoofd iets naar rechts gebogen. De mondhoeken ernstig naar beneden. Armen langs mijn lichaam. Handpalmen naar binnen gedraaid. Roerloos. Aandachtig. Aanwezig. Mijn schoonmoeder wast de rijst. Zij laat het water in de aluminium pan kletteren. Zij wiegt de rijst in de pan en giet het water daarna af. Dat doet ze zes keer. Ook roert ze met haar hand in het hete water. De stoom slaat er af. Het deert haar niet. Ze kijk niet naar mij. Ze kijkt naar de rijst. Ik luister naar het stromende water. Er staan pannen op het gasfornuis. Het kookt en borrelt. Ik voel de hitte van de gasvlam. Ik beweeg niet. Ik sta stil. Ik ben een kamerplant in een hoek van de keuken. Ik neem wat ruimte in en adem in en uit. Mijn schoonmoeder kijkt niet naar mij. Ze kijkt naar de rijst en roert in een pan.
ALS DE BLAADJES AAN DE BOMEN KOMEN
Mijn verjaardag is op twee Mei. Dan is het lente. Toen ik klein was en nog niet kon lezen vroeg ik aan mijn moeder: "Mamma wanneer ben ik jarig?" Mijn moeder antwoorde: "Als de blaadjes aan de bomen komen". Later die dag viel het mijn moeder op dat ik langdurig voor het raam stond en aandachtig naar buiten keek. "Wat doe je?" vroeg ze. " Ik kijk of de blaadjes aan de bomen komen Mamma" antwoorde ik.
In het bos liggen twee dikke moten hout, gezaagd uit een machtige boomstam. De moten zijn wel een meter dik. Een vindingrijk mens met doorzettingsvermogen heeft er een zitje uitgehakt. Ik ga zitten in de boomstam. De boomstam tegenover me is leeg. De bomen zijn kaal. Ik wacht af.

Back to Top